Home

Woordzoeker zonder opgave. Lierenaar. Vriend van Isidoor.

Arduin

mijn grootste angst is
die voor het zwijgen
het nukkig tafelen
instemmend knikken
op de dingen van de dag

de kilte in het eethuis
waar de messen
zonder echo
worden neergelegd
arduinen disgenoten
gebeiteld uit de steen
van hun gelijk

geen karavaan meer
die de woestijn doorkruist
waar het stof nederdaalt
van vergeten dromen
door wind en tijd verwaarloosd

ook niet het zingen
van gestolde verzen
met strofen die het
gebladerte beroeren

neen
enkel maar dat zwijgen
stug en ongenaakbaar
niets
om prijs te geven
men snijdt het vlees
in eigen bord

met de ogen dicht
voor ’t zachte licht
op de bleekweide
van onze hemden
stuk voor stuk
bezweet
betraand
bevuild
door wat ons bindt

wij werden die ochtend
in alle stilte woordeloos

Losrijdend wild

Geachte dames en heren van het Lierse Stadsbestuur,

 

Het is alweer een tijdje geleden dat u wat van mij hoorde. Meer zelfs, het valt mij op dat ik de laatste weken meer van u verneem, dan u van mij. Mijn brievenbus puilt uit van uw beloftes, de ene al wat realistischer en noodzakelijker dan de andere. Maar bon, het zijn beloftes. Niet meer, maar ook niet minder. In Van Dale staat immers bij het woord belofte: mondelinge of schriftelijke toezegging om iets te doen of te geven. Wees dus voorzichtig met wat u in mijn bus stopt, u zegt daarmee toe het ook effectief te doen.

Nu u dezer dagen zoveel vraagt aan mij - en bij uitbreiding aan alle Lierenaars, namelijk: onze stem -, wil ik u toch zelf eerst een casus voorleggen.

Ik vraag maar even van uw tijd, want ik weet, u werkt hard. Wij verwachten trouwens niets anders, want u kreeg onze stem zes jaren geleden al eens een keer. Even een kwartier, dat kan toch niet teveel gevraagd zijn. Een kwartiertje betekent een wandelingetje naar de koffieautomaat en terug. Komaan zeg.

Doet u in plaats daarvan eens het volgende. Neemt u even de fiets, u weet wel, dat ding op twee wielen, waarop u kan zitten en zelf hoeft te trappen om enigszins vooruit te komen. Dat ding dat, zo blijkt uit menig wetenschappelijk onderzoek, milieuvriendelijk zou zijn. Het zou ons rijkelijk veel momenten van ontspanning bieden en onze levenskwaliteit aanzienlijk verhogen. Er zijn zelfs steden waar de fiets het speerpunt is in het mobiliteitsbeleid. Ja, u hoort het goed, zo’n steden bestaan.

U neemt dus die fiets en let op … volgt u alstublieft mijn instructies nauwkeurig op indien u deze tekst vanavond nog aan uw partner wil voorlezen. Verlaat het Paradeplein - het Tiananmenplein van uw stadsdiensten zeg maar, er staan daar twee toestellen die mij altijd aan tanks doen denken -, wel verlaat dit Paradeplein, ik smeek het u, langs de hoofdingang. Kiest u de andere zijde, dan loopt u het risico om door een uit de ondergrondse parking wegrijdende auto geraakt te worden, en zo dit al niet het geval zou zijn, komt u gegarandeerd op een bepaald moment voor lichten te staan, waar u als fietser al minstens hogere geometrie en kansberekening moet hebben gestudeerd, om heelhuids op het fietspad aan de overzijde te geraken. U kan daar namelijk geen kant op.

U luistert naar mij, dat denk ik dezer dag wel, want u wilt mijn stem, en u neemt de voorzijde en draait dus links de Baron Opsomerlaan in. U bereikt dan weldra de verkeerslichten die u richting Antwerpen zouden kunnen leiden mocht u weer links afslaan, maar laten we dat vooral niet doen. In Antwerpen kan u wat mobiliteit betreft echt niet veel gaan leren. Steekt u het kruispunt gewoon over. Vervolgt uw weg langsheen onze idyllische Omleidingsvaart en belandt dan op de Frederik Peltzerstraat. Doe alle mogelijke moeite om aldaar op het pad met de rode plaveien te belanden, dat heet fietspad, en waagt u zelf terug de stad in.  Dat ditzelfde pad daar plots verrassend zwenkt en u terug gewoon op de rijweg doet belanden moet u beschouwen als een soort van attractie. Ze geeft u het gevoel even losrijdend wild te zijn, maar het komt wel goed, wees gerust.

Als u net voorbij ons wereldberoemde ijssalon passeert - nu ja, wat heet wereldberoemd in een stad die ooit voor schapen koos -  moet u links de Waterpoortstraat indraaien. Het is mij al gelijk welk geloof u aanhangt, maar doe daar een gebedje, om het even welk. Als u atheïst bent mag het zelfs een refrein zijn van het lied dat deze ochtend in de badkamer in je hoofd is gaan hangen. Zelfs als het er eentje van Niels De Stadsbader zou zijn. Maar doe het, want u nadert de poort van de onderwereld. Op het einde van de Waterpoortstraat staan verkeerslichten. Echt wel. Met rood en groen. Ja. Die. Vlak voor het hoekje. Het lijkt een beetje op een Gamma-zelfbouwpakket waarmee de klant, mits juiste montage, de ervaring van een Russische roulette beloofd wordt. U hebt daar, dat denkt u even, twee mogelijkheden: groen of rood. Maar vergis u niet, eigenlijk zijn uw mogelijkheden: levend of dood. Door het tweerichtingsverkeer in de Blokstraat toe te laten en het hele zaakje proberen op te lossen met drie verkeerslichten, op een plek waar ’s ochtends de fietsende jongeren met honderden de stad instromen, vlak op de hoek van een school die twee keer per dag ook nog eens ruim zeshonderdvijftig kinderen moet proberen in- en uit te laten, neemt u een onwaarschijnlijk risico.

De toon van mijn tekst verandert hier lichtelijk, laat dit duidelijk zijn. Ik hoop echt, uit de grond van mijn hart, dat een brief van een bezorgde burger u voldoende wakker kan schudden om u uit uw heerlijke droomwereld te halen. En dat het niet de dood van een kind moet zijn, die u straks doet ontwaken in een nachtmerrie.

Voor u ook nog maar één flyer in mijn bus stopt, vraag ik u met aandrang de fiets te nemen - liefst om kwart over acht ’s morgens -, dat zaakje te verkennen en de situatie zo snel mogelijk aan te passen.

Kan u mij dat beloven?

Alvast bedankt.

 

 

Vriendelijke groet.

Kris Van Steenberge

 

 

lier

als een slaperige dame
vermoeid van het minnen
ligt zij loom tussen de wateren
die haar bevloeien
en zo vruchtbaar maken

van de nauwe nerven in haar handen
waar begijnen wonen
tot de grote marktplaats
die rond haar navel ligt
- meermaals omgeploegd
ontbloot van het verleden
afgevlakt voor morgen
door polijsters
die hun truwelen schrapen -
tast ik vruchteloos
naar de gewaden
waarin zij zich eeuwen heeft gehuld

de trotse moeder
die haar telgen
diep in de rokken duwt

terrassen schreeuwen van het zonlicht

vreemd hoe graag ik mij
zo zichtbaar
in haar schoot verschuil

deze stede
die mij drinkt

Verjaardagsrede voor Pallieter

Pallieter PolisToen uitgeverij Polis mij een tijdje terug contacteerde met de vraag of ik als Liers auteur een woordje wilde zeggen bij de herdoop van een 100-jarige dan fronste ik de wenkbrauwen. En wel om twee redenen.

Een ervan was een meer dan gerechtvaardigde bescheidenheid.

Hoe kan je als Liers auteur met één boek op je naam en eentje dat binnenkort op de markt komt, iets gaan betekenen op het feestje ter ere van een alom gelauwerd werk van een auteur die jou in deze stad is voorgegaan en een oeuvre bij elkaar heeft geschreven waar je alleen maar kan van duizelen. Ik zou hier eigenlijk onder de tegels moeten kruipen uit nederigheid. Als ik het aantal boeken en vertalingen dat Felix Timmermans op zijn naam heeft staan ooit bij benadering wil evenaren en ik blijf verder werken aan het tempo waarop ik nu bezig ben dan moet ik, ik heb het even uitgerekend, een slordige tweehonderdtwintig jaren oud worden. De wetenschap is tot veel in staat, maar naïviteit kan men vooralsnog niet genezen.

Een tweede reden waarom ik aarzelde was achterdocht.

Als eeuweling terug gedoopt worden, daar moeten wel goede redenen voor zijn. Anders word je niet meer uit je stoffige hoek naar boven gehaald. Bij mij was het bijna dertig jaren geleden dat ik het boek echt gelezen had, ik had intussen wel de film en de musical een aantal keren gezien, maar de tekst zelf, zat ver weg.

Ik ben blij dat ik tegen Polis ja heb gezegd want daardoor dwong ik mezelf tot een nieuwe lectuur en tot een nieuwe ervaring. Wat ik destijds, als bronstige adolescent niet gelezen had, trof mij nu wel. Hoe Felix Timmermans, in een – naar hedendaagse normen – plotloos boek, een zeer poëtische wandeling maakt doorheen de seizoenen, en door de ogen van een jonge man de schoonheid van de natuur en het ontroerende van het eeuwige wentelen van de wereld weet te schetsen, is wonderschoon.

En vooral, let goed op, niet gedateerd. Dat probeer ik te staven.

Hoe Pallieter in plaats winterhout te kopen, ontroerd geraakt door een beuk die drie man niet kosten omvatten, hij spreidde zich ver uiteen en verborg zijn kruin in den mist; zijn voet stond struisch met veel woest kronkelende en ver lopende armen rotsvast in den grond. Een model van een boom. De koning van het woud. Pallieter kocht hem en liet hem staan.

Joke Schauvliege, waar ben je?

Wat zou zijn mening zijn over al die de vreemden, op weg naar andere oorden, hij die voor die Bohemers zijn hoed afdeed, voor die mannen, die zwervend overal hun leven vulden met muziek uit alle landen. Daar was iets reuzigs in hen. ’t Waren dichters.

Zou Pallieter zijn eigen Lier trouwens nog herkennen?

Wat zou hij voelen bij het rooien van de bomen op zijn zo bejubelde stadsvesten, enkel en alleen voor de duistere machten die men kapitaal en immobiliën noemt.

Wat zou hij vinden van het peperdure prostaatgedruppel dat op onze Grote Markt werd geïnstalleerd, als je weet dat hij in zijn eigen tuin bij ’t fonteintje bleef staan dat op zijn hoogste spoot, en flitsperelend neerdripselde op den rug der rustige goudvissen?

Wat zou hij zeggen over de noodoplossing die men intussen heeft bedacht: kunstgras van plastic. Hij die luidkeels riep: ‘Ma salon! De loecht is ma plafon, de zon man horloge, het gers is man tapijt.’

Wat zou hij denken van een paar zotte lieden die hier onlangs in de Nete sprongen en een gasboete toebedeeld kregen, ze waren nog niet eens in hunnen blooten flikker.

Zou hij lachen met diegenen die op dat moment probeerden een scheet in een vogelkeveke gevangen te zetten?

Of zou hij zwijgen, aangedaan zijn tot in het klokhuis van zijn ziel?

Ik weet het, de tijden zijn veranderd. Het wentelen van de wereld is blijven doorgaan en we zijn honderd jaren verder. Maar het is goed om achterom te kijken. Het helpt vaak om het heden te begrijpen.

Om Timmermans te begrijpen.

Je gaat pas integer om met de geschiedenis van de mensheid, als je integer omspringt met de mensen die deze geschiedenis schreven, of je die passage nu leuk vindt of niet. Men poogt het verleden te begrijpen toch, het een plaats te geven, maar het niet weg te krassen. Dat verdient geen enkele ziel die ons voorging, geen boer, geen klerk, geen schrijver, geen kardinaal.

Men grijpt geen tijd, tijd grijpt ons.

Of met de woorden van Timmermans klinkt dat aldus:

De bladeren vielen, de winter rilde aan den horizon. Het was er mee gedaan. Het leven had alles gegeven wat het kon. Het was moe en uitgeput, en ging nu rusten terug in den grond, en er nieuwe krachten vergaren voor te naaste jaar. Kikkers, vleermuizen, vogelen en krekels, alles doet en moet mee met de groote wet. Terugwerking. Het is de inademhaling van de wereld. Allerhande nieuwe levens zijn nu geboren en hebben geleefd, en daar het leven altijd maar leven moet en leven geven, zoo haalt het er vele terug naar binnen, om er te naaste jaar andere zielen in te blazen. Hoe kan het anders? van waar zou de aarde het omhulsel der zielen blijven halen? Zij is immers rond en afgerond, en er is niet meer stof in dan er in is. Daarom doen die heengaan mee om anderen te laten komen. Zoo heeft ieder zijn toer, en ’t een is even schoon als ’t ander, omdat het mee tot den asem van het leven behoort. Och ’t is zoo schoon als men er aan denkt, maar ach, wij menschen zouden het toch anders willen.

Beste mensen, ik wens jullie heel veel vreugde en literair genot bij deze nieuwe uitgave van de eeuweling.

Vrolijke Pallieter … ik wens jou een gelukkige verjaardag.

Het ga je goed.