september 2013

Hoge hakken en koffie

Isidoor staat in de keuken van de schoolrefter. Het is half acht. De radio staat aan. Klara. Hij schept koffie in de percolator. Nu is het nog stil. Het beste moment van de dag. Door het raam ziet hij de parking liggen. Verlaten. Zo meteen komt de directeur. Dat weet hij. Altijd is de directeur eerst. Hij rijdt met een Passat. Deutsche grundlichkeit. Hard werkend, gedreven, vooruit. Merkkledij met klasse, dossiers netjes gestapeld op het bureau. Geen aarzeling, beslissen. Zo is de directeur. Isidoor houdt er wel van. Het is helder. Om twintig voor acht zal er een dampende kop koffie voor hem klaar staan. Twee klontjes suiker, wolkje melk. Dan kan zijn dag beginnen. Een dag van bouwen. De directeur is een bouwer. Hij laat klassen optrekken, luifels plaatsen, speeltuigen monteren, plavuizen egaliseren, ramen vernieuwen, lokalen schilderen, kasten met zand bestralen, richtingwijzers ophangen. Zijn dag is steeds te kort. Isidoor hoort geronk. Het grind van de parking kraakt. Daar zal hij zijn. Dat is wel te vroeg. De koffie is nog niet klaar. Isidoor schrikt vertwijfeld op. Dan ziet hij het. Geen Passat. Wel een Twingo. Een roze. Dat is één van de nieuwe. Die met blonde krullen en hoge hakken. Ze heeft een stem die als een mes door de gangen snijdt. Zo vroeg. Wat moet zij hier. Hij hoort het getik van haar stiletto's. Even later staat ze voor hem.
'Goede morgen Isidoor.' Het krast in zijn oren. Isidoor zegt ze. Niet eens mijnheer Depoortere. Gewoon Isidoor. Alsof zij hem kent. Hoe durft ze. 'Dag,' antwoordt hij kort. Ze trippelt verder met haar flikkerende tas van Vuitton. Dan draait ze zich om. 'Oh ja,' zegt ze, 'die koffie, kan die een tikkeltje straffer? Anders word ik nooit wakker.' Ze schudt even haar krullen en verdwijnt. Isidoor kijkt haar na. Zijn schouders hangen wat af, zijn handen trillen een beetje. Waar blijft in godsnaam Herr Grundlichkeit?

Als de vrucht rijp is

Ze had tijdens het gemengde bord tapas de godganse tijd gerateld. Over zijn zus. En dat het nu tijd werd. Hoogtijd. De suikerbonen zouden wit uitslaan als ze nog langer in de kast zouden staan. Zelfs de draagzak zou niet meer in de mode zijn, een ander seizoen, weet je wel.
Er werd een nieuwe schotel gebracht, toast Schotse zalm met een berg garnalen. En dat ze dik was, als een olifant. Ze liep ernaar. Zag niemand dat dan. Die gynaecoloog kende zijn vak niet. Oelewapper. Het zou niet het eerste kind zijn dat scheef loopt omdat het te lang opzit.
Dat was het moment waarop ik opkeek. Toen ze scheef loopt had gezegd. Mijn blik dwaalde van mijn boek naar haar. Zij die ratelde. Spichtige kop, konijnentanden, een glitterende Pink-T-shirt die iets gevangen hield wat wellicht haar borsten moesten zijn. Een breugelplank werd ook nog bijgeschoven.
'Zo 'n moederkoek kan verzuren,' ging ze verder, 'dan is mijn petekind dood, nog voor hij op zijn tractor van Gardentoys heeft gezeten.'
Het begon hem teveel geworden. Zoveel was duidelijk. Hij boerde en schoof toen de volledige wildpastei op zijn bord, naast de toren zalmsnippers op het bed van rucola. En nog een paar bouletten. Hij droeg een petje van de Chicago Bulls. Zijn bruine joggingbroek spande om zijn gigantische billen. Hij paste met moeite in de terrasstoel. Menige breugeltafel achter de kiezen, zo leek me.
´Kunt gij niks doen, ´t is uw zus. Gij kent ze 't best.' Ze keek hem aan.
Toen zei hij het. Met een zeker gewicht. ´Pas als de vrucht rijp is, komt ze 'r uit.' Het klonk haast wetenschappelijk. Er parelde kriekensap aan zijn sik. Hij keek haar triomfantelijk aan. Want ze zweeg. Eindelijk zweeg ze. 
Ik wenkte snel de ober en vroeg de rekening. Soms kan een mens niet zeker genoeg zijn.

Isidoor overschouwt de arena

Isidoor kijkt voor zich uit. Hij is er de man niet naar om achter zich te kijken. Dat vraagt moeite en is best wel gewaagd. Voor zich uit dus maar.
Naar de rijen die zich gevormd hebben. De meesters die ervoor staan, met rechte ruggen, en de juffen, met korte rokken en fladderende blouses, want ook dat nog, het is mooi weer, uitgerekend op deze eerste schooldag straalt de zon.
Het roezemoest op de speelplaats. Het jonge grut is blij. Bij God, het is blij. Niet dat Isidoor in God gelooft, maar bij God klinkt goed om verbijstering te schetsen.
Er zijn nieuwe gezichten. Dat heeft hij meteen gezien. Hij kent zijn schapen. Er staat angst in hun ogen. Niet bijster veel - in deze tijd niet meer - maar toch. Ze draaien maar wat rond. Hun nieuwe boekentas redt hen niet. In zijn tijd was angst nog echt.
Hij zal een dezer dagen wel eens tot bij hen lopen. Een voor een. Zeggen wie hij is. Hen wat moed geven. Een schouderklopje. Een tip. Een vingerwijzing. Dat doet hij elk jaar. De nieuwelingen de arena leren kennen.