Het is een vermakelijke dag voor Isidoor. De fotograaf host door de gebouwen. Voor de jaarlijkse kiekjes. Een leuke man trouwens. Altijd goedlachs. Alsof hij zelf voortdurend in de lens moet kijken. Isidoor begeleidt hem. Ze zijn op weg naar de tuin voor het hoogtepunt. De foto der leerkrachten. De groepsshoot.
Ze hebben zich allemaal uitgedost. Hakken, dassen, sjaaltjes, rozen in het haar, nieuwe truien, gestreken hemden, veel schmink en gel, klieders gel. De meesten zitten er wat verkrampt bij, verstijfd, bevreesd voor het eindresultaat dat weer op de flap van de jaar- lijkse benefietkalender zal prijken. Stel je voor, het hele korps in al die huiskamers. Je zou voor minder je beste beentje voorzetten. En dat doen ze ook, de twee juffen aan beide zijden van de directeur. De herder met zijn schapen. Isidoor glimlacht fijntjes. Hij heeft de beste plaats. Naast de fotograaf.
Lach van de leerkracht
Het stoomt in het hoofd van Isidoor. Gekkigheden hebben zich aangediend. Het begon al vorige week, bij die bestelling van drie dozen cava. Drie dozen godbetert. En dan daarna de vraag van die hupsakee-dame van de ouderraad. Of er nog hoedjes waren. Rode hoedjes met een elastiekje aan. ‘Het is toch nog geen carnaval,’ had hij gerepliceerd. Hupsakee had even gelachen en had daarna het vingertje in de lucht gestoken – een bordeauxrood gelakte nagel – met de woorden: ‘Voor de dag van de leerkracht, beste vriend, de dag van de leerkracht.’
Beste vriend. Hij had even gehuiverd. Hupsakee was nogal kwistig met haar genegenheden. Isidoor had zich omgedraaid en zelfs niets gemompeld. Bordeauxrode vrouwennagels moesten maar niet in zijn richting wijzen. Doch, hij had de dag daarna gedwee alles bij elkaar gezet. De cava, de hoofddeksels, de papieren tafellakens met de print van herfstbladeren, de plastic bekers, de microfoon, de vlaggetjes, de naamkaartjes. Hij had de elektronische klok van de schoolbel gisteren aangepast, zomaar even dertig minuten later. Hij had de batterijen voor de filmcamera in de oplader gestoken en was deze ochtend de koffiekoeken en versnaperingen gaan afhalen bij bakker Benoit. ‘Want er is geen betere,’ had Hupsakee gezegd. En ook geen duurdere, had hij gedacht.
Daar zitten ze nu dan. Om acht uur in de ochtend. Aan een lange ontbijttafel op de speelplaats. Ze lachen en maken plezier met koffie en thee en cava. Vroeg in de ochtend met cava! Waar gaat het naartoe met deze wereld? Ze moeten nog een hele dag hun meute koters de les spellen maar zitten hier reeds te heffen als volleerde drinkebroers. En zusters. Want de juffen kunnen er ook wat van. Immers … het is hun dag. Hun hoogdag. Hun zet eens een onnozel hoedje op je hoofd-dag. De kinderen lachen. De mama’s lachen nog harder. En zij zelf lachen ook. Schaapachtig, groen, ingehouden, bekakt, hardop, maakt niet uit hoe. Maar ze lachen.
Isidoor zal straks opruimen. De hele troep. Wanneer ze allen weer in hun klassen zijn. Om echt te werken. Zou het ooit eens dag van Isidoor zijn, vraagt hij zich af. Maar dan ziet hij Hupsakee met vaste pas en namaak-Vuitton onder de arm postvatten achter de microfoon voor haar woordje. Ach laat maar, mijmert hij verder en hij proeft één van de geblutste pralines. ’Gooi die maar in de vuilbak,’ had ze gezegd.
Pas op je ballen
CLB. Het klinkt het als een ziekte. Althans in de oren van Isidoor. Een kwaal waartegen geen vaccin bestaat. Ik heb CLB gehad, maanden buiten strijd geweest, nooit meer de oude geworden. Mensen zouden het zó tegen je kunnen zeggen. Je zou het meteen geloven. Mooi niet dus. Dat weet Isidoor ook wel. Gewoon de vervanging van PMS. Jammer, want dat was nog eens een naam. Toen, in zijn tijd. PMS. Een instituut. Je wist waar je voor stond, bij dat drieletterwoord. Een gesprek of twee en dan een advies, dat je maar beter meteen weer naast je neer kon leggen, omdat het volledig naast de kwestie was. Kon ook niet anders. Je had een of andere alternatieve puit tijdens de interviews zodanig belazerd, dat die zich onmogelijk nog een helder beeld van je persoonlijkheid kon vormen, ook al geloofde hij stellig van wel. En die domme kloot tikte dat nog neer in een advies ook. Technische was het vonnis geweest voor Isidoor. Technische. Oelewapper. Vier jaar moderne had Isidoor achteraf voor mekaar gekregen. Vier jaar, stel je voor. Oké, toegegeven, daarna had hij ermee gekapt, niks secundair meer, gewoon gaan werken in een fastfoodketen. Maar technische, neen, geen voet had hij er ooit binnen gezet.
Deze ochtend staat Isidoor met een vijfde klas voor de poort van het bewuste centrum. Medisch onderzoek. Isidoor moet hen begeleiden. Hun klasleerkracht heeft zich ziek gemeld. Misschien wel CLB. Een lieve dame opent de deur. Tijden zijn veranderd, denkt Isidoor. Hij loodst de arme schapen een veel te klein lokaal in. Daar wacht de schoolarts hen op. Een kleine dikkerd met okselvijvers. Korte uitleg. Om de kinderen op hun gemak te stellen. Dat gelooft die man toch zelf niet. ’Om jullie longinhoud te kennen,’ zegt hij, ‘moeten jullie bij mij straks even op jullie hand blazen.’ Isidoor kijkt naar de kinderen. Ze kijken met open mond naar de stumperd die zichzelf dokter noemt. Een huichelaar ja, dat is het. Een regelrechte charlatan.
Isidoor houdt het niet langer. ´Jongens,´ onderbreekt hij kordaat, ´pas dan vooral goed op jullie ballen.´ Er valt een stilte. ´Wat zegt u?´ vraagt de dokter. ´De ballen,´ zegt Isidoor terwijl hij naar zijn kruis wijst. De dwerg in witte jas haalt de schouders op, schudt het hoofd en draait zich om. ´Vooraan beginnen in het alfabet graag,’ zegt hij nog mompelend. Niemand die het gehoord heeft, behalve Isidoor. Die richt zich tot een jongen met blonde krullen en zegt: ‘Joris Zwagerman, jij eerst. En denk erom. Pas op voor je ballen.’